Een kwetsbaar proces
Na de eerste besloten vergaderdag van 12 oktober en de besloten besprekingen op de eerste zittingsweek heeft de synode de stukken openbaar gemaakt waarin een weg uit de impasse gezocht wordt. Het is op zichzelf genomen nog wel begrijpelijk dat de synode dit allereerst in de rust van beslotenheid heeft besproken. Tegelijkertijd gaat het de kerken ook zozeer aan dat langer wachten met het delen met de kerken ook niet verantwoord zou zijn. We waarderen deze houding en dienen ons goed te realiseren dat de commissie ‘toekomst kerkverband’ en de synode zich hierdoor ook kwetsbaar opstellen. Zij bevinden zich immers nog volop in een lopend proces, maar kunnen allerlei reacties verwachten. Naar we hopen doen we hen allen recht in onze reactie. Temeer omdat uit de begeleidende brief (‘oplegbrief’) duidelijk wordt dat er voor geen van de voorstellen en varianten voldoende draagvlak is. Blijkbaar stuit het ‘interim-model’ al op belangrijke bezwaren die met varianten niet op te lossen zijn. De synode zit met het geheel in een impasse en zoekt nog naar wegen om de bezwaren op te lossen.
Een creatieve poging
De commissie ‘toekomst kerkverband’ heeft een creatief model uitgedacht waarvan de bedoeling is om een breuk te voorkomen, tijd te winnen, nader gesprek te organiseren en te bidden om herstel. De belangrijkste ingreep is dat kerken die afwijken op ‘vrouw en ambt’ en de omgang met ‘homoseksualiteit’ (relaties en praxis) in een aparte classis terecht komen. Hun plaats in de gewone classes is niet meer houdbaar, en in deze ‘interim-classes’ zijn ze voorlopig uitgezonderd van kerkelijke procedures op deze punten (gevrijwaard van de doorwerking van artikel 31 van de kerkorde). Er kan dus vanuit het kerkverband geen tucht geoefend worden of de band opgezegd worden. Ze behouden dus hun plek in de kerken, maar krijgen een andere plek. Vanuit de interim-classes wordt er ook een afvaardiging naar de meerdere vergaderingen (particuliere en generale synode) gezonden op dezelfde manier als andere classes. Vrouwelijke ambtsdragers worden wel op de interim-classes ontvangen, maar kunnen niet afgevaardigd worden naar de verdere meerdere vergaderingen.
De gevolgen van deze voorgestelde herindeling van het kerkelijke leven zijn nog maar gedeeltelijk te overzien. Het instellen van extra classes kan als gevolg hebben dat sommige (reguliere) classes te klein worden en samengevoegd moeten worden. Het is goed mogelijk dat de particuliere synode van het westen die nu uit drie classes bestaat dan uit twee reguliere classes en één interim-classis zou bestaan – of zelfs uit één reguliere classis en één interim-classis die qua grootte uit twee classes zou moeten bestaan. Het is dus moeilijk te overzien wat dit met de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen zal doen.
Ondertussen is wel duidelijk dat vrouwelijke ambtsdragers in dit model een wettige plaats krijgen in de interim-classes. Bij aanvaarding van dit model hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken zodoende formeel vrouwelijke ambtsdragers gekregen. Tot op dit moment zijn die nooit formeel door de kerken erkend door een kerkelijke uitspraak van de generale synode. Hetzelfde geldt voor het afwijkende beleid op het gebied van homoseksualiteit en homoseksuele relaties. Onze kerken hebben (in 2013 en 2017) op grond van de Schrift uitgesproken dat seksuele omgang tussen mensen van gelijk geslacht zonde is en dat een gemeentelid met een homoseksuele relatie kan niet worden toegelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis, de Heilige Doop en de viering van het Heilig Avondmaal. In het interim-model blijft deze uitspraak staan, maar krijgen gemeenten die hierin eigen wegen gaan een beschermde plek voor de duur van negen jaar.
Het model is tijdelijk (interim) en rekent met negen jaar (drie synodeperiodes). In die negen jaar dient het gesprek in de kerken gevoerd te worden over thema’s als ecclesiologie (leer over de kerk) en hermeneutiek (verstaan en uitleg van de Schrift). Want enerzijds steekt het model in bij de nu geldende besluiten maar anderzijds wordt benadrukt dat ons kennen ten dele is en er ook nieuw licht op deze zaken kan vallen.
Een begaanbare weg?
Wanneer we het interim-model eerlijk willen wegen, moeten we drie vragen beantwoorden: is het principieel te dragen? Is het uitvoerbaar in de praktijk? Biedt het een antwoord op de problematiek en een weg uit de impasse?
a. Verantwoordelijkheid
In ons kerkstelsel zijn de kerken met elkaar verantwoordelijk voor elkaar, omdat wij gezamenlijk optrekken en gezamenlijk besluiten nemen voor het geheel. Zeker als het gaat om de ‘leer, orde en tucht’ van de kerk. In het interim-model blijven we als kerken verantwoordelijk, maar wordt de mogelijkheid om elkaar aan te spreken (door revisie en appel) afgenomen. De commissie worstelt met de woorden ‘dragen’, ‘verdragen’ en ‘gedogen’, maar de zaak blijft staan: er wordt een uitgezonderde en beschermde plek ingericht voor wat door de kerken is afgewezen. In het rapport kerk-zijn wordt dit gaan van een eigen weg ‘zonde’ genoemd. De Generale Synode van 2019-2022 sprak uit dat dit op zichzelf genomen reden voor censuur over ambtsdragers is (dit besluit ligt nog onder revisie). Het interim-model schort dit voor negen jaar op door de uitspraken te laten staan en tegelijk de mogelijkheid van nieuwe inzichten te benoemen. Dat betekent dat deze kerkelijke zonde actief gedoogd/gedragen wordt, zonder dat er een duidelijke richting en uitkomst is.
Voor ‘vrouw en ambt’ betekent dit dat wij een plek gaan inrichten waar vrouwelijke ambtsdragers als wettig in de kerk worden erkend. Terwijl de kerken in 1998 hebben uitgesproken ‘Dat uit het geheel van het spreken van de Heilige Schrift duidelijk is dat het gezaghebbend leiding geven aan de gemeente aan de man en niet aan de vrouw toekomt’, en ‘dat het van het grootste belang is dat de kerken in zaken van vrouw en ambt de eenheid van het kerkverband bewaren’ (GS 1998, van oordeel 7 en overweging 7). Het model staat hiermee op gespannen voet. Mogen wij een plaats inruimen voor iets wat de Schrift niet toestaat? Mogen wij, daar waar het gezag van de Schrift in het geding is, bescherming bieden voor praktijken waarin bekering nodig is?
Rond homoseksualiteit is dit in Bijbels licht nog ingrijpender. In het model wordt dit thema ook in de bescherming van de interim-classis betrokken, terwijl de besluitvorming hierover al geruime tijd is afgerond. Wij zijn ervan doordrongen welke pastorale nood er achter dit thema schuilgaat, maar richten ons hier op de Bijbelse en kerkelijke lijn. Uit de Schrift is genoegzaam duidelijk dat de homoseksuele praxis zonde is. Van deze zonde (en ook andere) zegt de Schrift expliciet dat degenen die dat doen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven (1 Kor. 6:10). Hoe kunnen wij een plaats inruimen in de kerk als het Woord daar omwille van ons eeuwige heil zo indringend voor waarschuwt?
Dit maakt dat het interim-model in z’n huidige vorm principieel niet te dragen is wanneer zonde in bescherming wordt genomen en de kerkelijke uitspraken (gegrond op de Schrift) onder een zekere voorlopigheid worden geplaatst. Het raakt de kenmerken van de kerk die onze belijdenis tekent in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
b. Uitvoerbaarheid
Is het model in de praktijk uitvoerbaar? Het model gaat uit van vrijwilligheid en bereidheid bij de gemeenten die eigen wegen gaan om plaats te nemen in een interim-classis. De commissie ziet na een dringend appel verder geen middelen om dit voor elkaar te krijgen. Normaal gesproken zou dat in de kerk voldoende moeten zijn. Echter, de situatie waarin wij als kerken verkeren, is geëscaleerd omdat kerken zich aan besluiten onttrokken, oproepen tot ‘wachten’, ‘pauze(knop)’ negeerden en ook het gesprek over kerk-zijn na de laatste synode niet in terugkeer omzetten. Er is dus op voorhand geen reden om aan te nemen dat deze kerken dat nu wél zullen doen. Tegelijk horen we hier en daar toch ook voorzichtig positievere geluiden uit gemeenten die het zou betreffen. Daarbij moeten we niet over het hoofd zien dat het niet slechts gemeenten betreft, maar ook die classes raakt die tot op heden ondanks afwijken van kerken zonder problemen samen zijn blijven vergaderen. Zijn zij classis-breed bereid om mee te werken aan het vertrek van enkele gemeenten uit hun midden?
Een tweede bezwaar bij de uitvoerbaarheid is dat de praktijk al verder is dan het model onderkent. Het model gaat uit van een uitzondering rond twee thema’s. Verder afwijken is niet toegestaan. Maar in verschillende gemeenten is ‘kind en Avondmaal’ al geagendeerd, en een enkele gemeente heeft al aangekondigd hier ook eigen wegen in te gaan. Uit een andere omgang met de Schrift vloeien vanzelf allerlei veranderende opvattingen voort. Wanneer kerken nu al geldende besluiten naast zich neerleggen en eigen wegen gaan, is de stap om in de interim-classis verder eigen wegen te gaan eigenlijk een kleinere. De interim-classes zullen eerder een aanjagende dan een remmende werking hebben.
c. Herstellend vermogen
Biedt het interim-model dan een weg terug om gezamenlijk verder te gaan? Wanneer wij christelijk-gereformeerd willen blijven, in trouw aan de Schrift, belijdenis en kerkorde, dan is van belang dat de weg van de bekering gewezen en gegaan wordt. Het rapport ‘kerk-zijn’ (‘Zoekt eerst het koninkrijk van God’) wijst erop dat er geen uitweg uit de impasse is wanneer kerken die eigen wegen gaan dat blijven doen. Het interim-model doet een stap terug en blijft onbestemd staan tussen de geldende besluiten en de mogelijkheid dat er nog andere inzichten kunnen komen. Dat geeft dus eenzelfde onbestemdheid aan de interim-classis. Is terugkeer de bedoeling, of is het een voorpost van waaruit gewacht kan worden tot de rest van de kerken ook nader licht heeft ontvangen?
Op dit punt gaat het interim-model aan de werkelijkheid voorbij die uit de rapporten van de taakgroep ‘samen kerk-zijn’ en de rapportage van het convent zo ontstellend blijkt. De situatie is al dat tenminste 30 gemeenten al eigen wegen gaan en daarbij veelal aangeven dat dit een zaak van geweten is. Zij kunnen niet anders vanwege hun lezing van de Schrift, de situatie in de gemeente en uit onvrede met de kerkelijke weg. Veel kerkenraden verklaren dan ook openlijk dat zij nooit meer op hun schreden terugkeren. Het interim-model lijkt hierbij weg te kijken en doet zo deze gemeenten en het geheel van de kerken geen recht. Ook schetst te commissie zelf dat het afwijken op deze punten voor een ander deel van de kerken ook in gewetensnood brengt. Het eigenlijke dilemma wordt dan ook vooruitgeschoven: de gewetensnood van de een is onderdeel van de gewetensnood van de ander. Daar kunnen wij wel een ‘interim’ voor plaatsen, maar het probleem blijft bestaan.
Een dragelijk interim-model
Wanneer wij meedenken in het interim-model, zien we een paar knopen die ontbonden moeten worden. Allereerst dient er een oplossing gevonden te worden voor de gewetensnood waarin kerken komen wanneer er een beschermde plaats (interim-classis) wordt ingericht voor zonde. De kerken mogen niet zo via een achterdeur vrouwelijke ambtsdragers erkennen (in delen van de kerk). De besluiten inzake vrouw en ambt dienen dus onverkort te blijven gelden. Een uitspraak dat de kerken geen vrouwelijke ambtsdragers kennen en die derhalve ook niet erkennen zou daarin kunnen helpen. Voor het thema ‘homoseksualiteit’ geldt hetzelfde. De kerken dienen de besluiten hoog te houden, ook richting de interim-classes. De oproep tot bekering moet blijven staan.
Dat dient ook door te werken in de status die de interim-classes in de kerken hebben. Omdat zij zich buiten de orde van de kerk hebben geplaatst (zoals ook de commissie erkent), kunnen hun afgevaardigden niet op dezelfde manier ontvangen worden, maar ontvangen zij de status van waarnemer (zie voor deze gedachtegang de bijdrage van ds. H. Korving: https://www.cgberaad.nl/christelijk-gereformeerd-zijn-en-blijven/). Zo wordt recht gedaan aan de kerkelijke situatie en gaat er een appel uit om terug te keren. Want dat is het voornaamste wat in het model tot uitdrukking gebracht moet worden: er is geen gezamenlijke weg verder wanneer er geen terugkeer in gezamenlijkheid is naar de Schrift, belijdenis, kerkorde en de geldende besluiten. Wij begrijpen uit de brief van de commissie dat een dergelijk voorstel is ingediend, maar dat dit niet op het breedst mogelijke draagvlak kan rekenen. Dat is begrijpelijk, gezien het beeld dat het convent heeft laten zien. Het zou daarbij voor de gemeenten die het betreft heel wat betekenen en kan niet anders dan pijnlijk zijn. Dat is het als het goed is voor ons allen.
Een eerlijke weg
Is er dan niet nog een weg? Er is ter synode nog een alternatieve denkrichting geopperd die we met belangstelling tegemoet zien. Toch geven we enkele gedachten van onze kant.
Wij dienen als kerken te beginnen met de erkenning dat het zo niet meer verder kan. Wij zijn als kerken op allerlei vlakken uit elkaar gegroeid en van elkaar vervreemd geraakt. De kerkelijke werkelijkheid van de meerdere vergaderingen is voor een aanzienlijk deel van de kerken een papieren werkelijkheid geworden. Het presbyteriaal-synodale stelsel is van binnenuit uitgehold door congregationalistisch en independentistisch denken. Maar ingrijpender is dat wij elkaar in het verstaan en het gezag van de Schrift kwijt zijn, en geestelijk diep van elkaar vervreemd. Wij dreigen niet uiteen te gaan, wij liggen reeds uiteen en zullen in de praktijk uiteengaan, tenzij wij de weg terug gaan. Ondertussen hebben wij ook gezamenlijke verantwoordelijkheden (TUA, deputaatschappen, etc.). Daarom zou een tijdelijk model denkbaar zijn waarin recht gedaan wordt aan de werkelijkheid van ons uiteen liggen. Een stap terug van elkaar, met het gebed dat er een weg terug naar de Schrift en naar elkaar geschonken wordt. Maar dan wel in de eerlijkheid dat dit nu niet zo is, en we met diepe schaamte op een weg van ontvlechting staan.
Vanuit deze gedachte zou een tijdelijk verband (in beginsel drie jaar) denkbaar zijn dat ons op dit kruispunt door voldoende afstand ruimte voor elkaars geweten geeft, door verbondenheid ook verantwoordelijkheid laat nemen voor de zaken die we gezamenlijk dragen. Als er geen toenadering komt, kan een dergelijk verband ons wellicht behoeden voor een harde breuk (met alle gevolgen van dien) en aansporen tot een ootmoedig gebed. We roepen hartelijk op tot gebed voor de afgevaardigden ter synode. Laten wij de Koning der kerk dringend bidden om een keer, en daarom onszelf ook oprecht verootmoedigen.