Openbaring 10:2 – “En Hij had in Zijn hand een boekje dat geopend was. En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee, en de linker op de aarde.”
“De ware schat van de kerk is het heilig Evangelie van de heerlijkheid en de genade van God.” Aldus één van de stellingen van Maarten Luther in 1517. In de gave van de heilige Schrift is aan de kerk der eeuwen een kostbare schat in handen gegeven. Daar gaat het ons vandaag ook om: de hoge waarde van het Woord van God, en van de bediening van het heilig Evangelie. Op dat Woord van God, het getuigenis van apostelen en profeten, fundeert Christus Zijn kerk.
We lazen zojuist Openbaring 10. Johannes op Patmos heeft al heel wat voor zijn ogen zien gebeuren. Christus, die aan hem verschenen was, had hem opgedragen: “Schrijf, wat gij gezien hebt. Zowel wat is, als wat geschieden zal na dezen!” De zeven gemeenten van Klein-Azië en via hen de kerk van alle eeuwen wordt bekend gemaakt hoe het wereldbestuur door Christus – en met name Zijn zorg voor Zijn kerk – zal zijn gedurende het laatste der dagen: van hemelvaart tot wederkomst.
In de hoofdstukken 4-7 lezen we dat het Lam, die ook de Leeuw uit de stam van Juda is, de zeven zegels van het verzegelde boek verbreekt. Hij en geen ander stuwt de geschiedenis voort naar haar voltooiing, langs een huiveringwekkende maar voor Gods kerk troostvolle weg. In de hoofdstukken 8-11 volgt een nieuwe openbaring van, naar ik meen, ten diepste hetzelfde gebeuren. Nu niet aan de hand van zeven zegels die verbroken worden, maar van zeven engelen die achtereenvolgens de bazuin blazen. Hemels trompetgeschal, met opnieuw even zoveel ontzaglijke verschijnselen. Hemel en aarde zijn in beroering.
Er gebeurt in Openbaring 10 heel wat. Vanmorgen focus ik mij een ogenblik op het achtste vers. Johannes ziet een “sterke Engel” met in diens hand een kleine geopende boekrol. Hij hoort een stem die tot hem spreekt: “Ga heen, neem het boekje dat geopend is en dat in de hand van de Engel is, die op de zee en op de aarde staat.” Uit wiens hand ontvangt Johannes het? Ik noemde hem al: een sterke Engel. Zijn gestalte is vol van heerlijkheid en majesteit. Een regenboog is boven Zijn hoofd en Zijn verschijning is als van de zon. Het kan niet missen. Dat kan geen ander zijn dan Jezus Christus Zelf. Johannes moet Hem onmiddellijk herkend hebben. Hij ontmoette Hem eerder in deze zelfde heerlijke verschijning. Zo begint immers het boek Openbaring. De oude apostel was toen voor Hem neergevallen, als dood aan Zijn voeten. Namelijk toen de Zoon des mensen in Zijn heerlijkheid Zich aan Hem openbaarde. En nu opnieuw verschijnt Christus evenzo aan Zijn dienaar. Met in Zijn Goddelijke hand dat boekje dat geopend is. De inhoud ervan moet gepredikt worden [10: 11]. Getrouw gepredikt worden, als het eeuwige evangelie [14: 6]. Daarvan niet afdoen. En daaraan niet toedoen. “Wee!”, zo besluit het boek Openbaring. Wee, wie dat durft! [22: 18, 19].
Vandaag zijn we bij elkaar om met elkaar te spreken – waarover? Over het Woord van God. Daar gaat het vandaag over. Over dat Woord, waarvan de apostel belijdt: “Wij hebben het profetische – en apostolische – Woord dat zeer vast is…” [2 Petr. 1: 19]. Zeer vast, want het is geen menselijk Woord, maar het is het Woord van Gód! Gods kerk belijdt: we hebben het… Jawel, maar het is gegeven goed. Ontvangen uit de hand van de verheerlijkte en verhoogde Middelaar. Hij kwam er voor af uit de hemel. Hij heeft een boodschap voor Zijn kerk op aarde. Het is het Woord van Hem, die bekleed is met een wolk, teken van Zijn heerlijkheid; een regenboog is boven Zijn hoofd, teken van Zijn trouw; Zijn aangezicht is als de zon, teken van Zijn volmaakte heiligheid; Zijn voeten zijn als pilaren van vuur, teken van Zijn standvastigheid. Van deze Christus Gods is het Woord ons geschonken. En daarom is en blijft het Zijn Woord!
Laten we er niet lichtvaardig mee omgaan, met dat Woord van God. Laten we niet proberen dat machtige en gezagvolle Woord van Hem naar onze eigen menselijke hand te zetten. Hetzij op een traditioneel gemakzuchtige manier, hetzij op een eigenmachtig modieuze manier. Zeker van ons als dienaren wordt geëist dat wij er ten volle van overtuigd zijn dat het Woord, dat wij mogen doorgeven, het gezagvolle Woord van de heilige God is. Wij zijn slechts tolken, herauten. Van de kèrux werd niets anders gevraagd dan dat hij de stem van zijn koning getrouw vertolkte. “Alzo spreekt de Heere!” “Wij zijn dan gezanten van Christus’ wege…” Van ons allereerst wordt gevraagd de innerlijke eerbiedige houding van Samuël: “Spreek, Heere, want uw dienaar hoort!”
Johannes… – Christus geeft hem de opdracht het boekje te nemen en het op te eten. Hij moet zich er helemaal mee vereenzelvigen. Het moet bezit van hem nemen. Hij moet dat eeuwig Evangelie volledig in zich opnemen. Het moet door hem heen gaan. Bijna iets van hemzelf worden. En toch blijft het boven alles het Woord van de eeuwige God. Laten we vanuit dit woord uit Openbaring 10 overtuigd zijn en blijven van de hoge waarde van het Woord van God. Het Woord, waarvan de apostel aan de Hebreeën schrijft, dat het “levend en krachtig is, scherper snijdend dan enig tweesnijdend zwaard…” En op een andere plaats, dat het “een kracht Gods tot zaligheid is voor een ieder die gelooft…”
Het was in 1546 dat in Geneve een nieuwe Franse bijbelvertaling verscheen. Calvijn schreef een inleiding aan de lezer. Ik besluit met een enkele aanhaling uit dat Woord vooraf. „Welke schat is toch de Heilige Schrift. Hoe uitnemend is zijn waarde en hoe onschatbaar is de winst die hij geeft. Hij is ook echt het belangrijkste en het meest kostbare goed dat we in deze wereld hebben. Want hij is de sleutel die ons de toegang opent om het koninkrijk van God binnen te gaan, opdat we zouden weten welke God we moeten aanbidden en waartoe Hij ons roept. Hij is de school van alle wijsheid, ja van wijsheid die alle menselijk onderwijs te boven gaat, en waarvoor zelfs de engelen bewondering hebben. Hij is de spiegel waarin we het aangezicht van God zien om ons te veranderen tot Zijn heerlijkheid. Hij is het enige voedsel voor onze zielen om ons met het eeuwige leven te voeden. Hij is het getuigenis van Gods goede wil waardoor onze gewetens rust hebben omdat ze weten waar het heil gelegen is. Kortom – dat Woord van God is het enige middel waardoor wij van de heidenen en ongelovigen verschillen omdat wij een godsdienst hebben die bevestigd en gefundeerd is op de onwankelbare waarheid van God.”
Laat ons daarom aan die waarheid vasthouden! Immers, zo het niet is naar dit Woord, zij (wij!) zullen geen dageraad hebben. De Heere beware ons en onze kerken bij Zijn Woord.